-
1 broche
broche [brosĵ]〈v.〉♦voorbeelden:f1) broche, speld2) (braad)spit3) pin, pen, stift4) spil [spoel]5) contactpen [elektriciteit] -
2 brancher
brancher [brãsĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:brancher qn. sur qn. • iemand met iemand in contact brengenêtre branché sur qc. • verstand van iets hebben, van iets op de hoogte zijn -
3 adapter
n. adapter (sluit een onderdeel aan een ander onderdeel aan); (in de computerwereld) een computeruitbreidingskaart die de mogelijkheden van de computer uitbreidtadapter, adaptor[ ədæptə]2 〈 techniek, technologie〉 adapter ⇒ tussenstuk, verbindingsstuk, verloopstuk/stekker; verdeelstekker -
4 disconnect
v. afsnijden, afbreken, afkoppelen[ diskənekt]1 losmaken ⇒ scheiden, loskoppelen; afsluiten 〈 iemand, van het gas e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 ontkoppelen, uit elkaar halen♦voorbeelden:disconnect the plug from the power point • de stekker uit het stopcontact halen -
5 dongle
n. plug; dongle, hardware sleutel, stekker; een apparaat dat verbonden wordt met een poort van de computer, waardoor bepaalde computerprogramma's beschermd worden tegen illegaal kopiëren[ donggl] 〈Brits-Engels; computer〉 -
6 débrancher
débrancher [deebrãsĵee]♦voorbeelden:débrancher la télévision • de televisie afzetten1. v1) uitschakelen [stroom]2) loskoppelen [wagons]2. se débranchervzijn aandacht laten verslappen, afhaken -
7 débrancher le téléphone
débrancher le téléphone
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский